Danielle Messia
(geboren Danielle Mashiah, Jaffa, 27 oktober 1956 – Parijs, 13 juni 1985)
Danielle Messia was geen ster zoals de wereld ze doorgaans bedoelt. Geen kaskraker, geen product van marketing of modetrends. En toch — of juist daarom — werd ze voor velen een onvergetelijk licht. Haar stem, diep en breekbaar tegelijk, droeg een ongepolijste kracht in zich, geworteld in melancholie, verbonden aan hoop. In slechts acht jaar bouwde ze een oeuvre op dat klinkt als een getuigenis: persoonlijk, geëngageerd, ongrijpbaar en toch dicht bij de huid.
Geboren in Jaffa, Israël, en op jonge leeftijd verhuisd naar Frankrijk, groeide Danielle op tussen twee culturen, twee identiteiten. Ze koos voor de muziek, schreef haar eigen teksten, componeerde haar melodieën, en liet zich niet dwingen in een stijl of systeem. Haar liederen — zoals Grand-mère ghetto, Berline, J’voudrais m’poser of Un paradis pour les musiciens — zijn niet slechts chansons, maar verhalen, gebeden, rebellieën, schuilplaatsen. Ze was geëngageerd, feminien zonder clichés, krachtig zonder bravour.
Ze stond op het podium met onder anderen Morice Benin, Eddy Schaff, Gérard Blanchard en Jean-Jacques Goldman. Maar ze bleef altijd zichzelf: ingetogen, kwetsbaar, overtuigd. Haar teksten zijn tegelijk scherp als een scalpel en zacht als een zucht. Ze zong over leven, verlies, strijd, verlangen naar rust — met een diepte die vandaag zeldzaam is.
Danielle Messia overleed veel te jong, op 13 juni 1985, aan leukemie. Ze liet slechts drie albums na, een handvol opnames, en een herinnering die blijft groeien in stilte. Voor velen is zij een vergeten ster — maar voor wie haar ooit hoorde, blijft ze een kompas. Een vrouwelijke stem, tussen de anderen, maar volkomen eigen.