Karel Appel werd geboren op 25 april 1921 in Amsterdam. Hij groeide op in een kappergezin in de Dapperbuurt en ging na enig tegenstribbelen van zijn vader toch naar de Rijksakademie van Beeldende Kunsten. Daar ontwikkelde hij al vroeg een eigenzinnig, expressief handschrift dat zich verzette tegen academische regels en burgerlijke esthetiek.
In 1948 was Appel medeoprichter van de Cobra-beweging, samen met o.a. Constant en Corneille. Cobra (een acroniem voor Copenhagen, Bruxelles, Amsterdam) stond voor spontaniteit, kinderlijke expressie, fantasie, vrijheid en chaos. Appels schilderijen en beeldhouwwerken lijken soms te grommen van energie, met dikke lagen verf, rauwe vormen, ogen en klauwen – bijna instinctief. Zijn bekendste uitspraak werd een motto voor zijn leven:
“Ik rotzooi maar wat aan.”
Maar dat ‘rotzooien’ was uiterst doordacht. Zijn werk werd internationaal gewaardeerd, al moest hij in Nederland eerst over veel weerstand heen. Zijn kleurrijke muurschildering in het Amsterdamse stadhuis (“Vragende Kinderen”) veroorzaakte in 1949 een rel: te wild, te kinderachtig, te veel. Maar Appel ging door — en hoe.
Hij werkte ook met poëzie en muziek. In de jaren 1960 experimenteerde hij met sound poetry, jazz en performance. Zijn stem, zijn penseel, zijn drums: het was allemaal één groot, brullend instrument.
Karel Appel overleed op 3 mei 2006 in Zürich, Zwitserland, en werd begraven op Père Lachaise in Parijs (22e divisie). Een Nederlandse rebel die zijn stem liet klinken tot ver buiten het doek.